Lezing: Rechterlijke constitutionele toetsing: zegen of monster?

« terug naar overzicht

Datum
29 november 2018

Verslag lezing 29 november 2018

Op 29 november 2018 heeft dr. N.J. (Nik) de Boer, universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, naar aanleiding van zijn proefschrift, voor een grote groep geïnteresseerden een lezing gehouden over de legitimiteit van de rechterlijke constitutionele toetsing.

Artikel 120 van de Grondwet verbiedt de rechterlijke toetsing van wetten en verdragen aan de Grondwet. Het opheffen van dit verbod is regelmatig onderwerp van gesprek. Recentelijk nog heeft de staatscommissie parlementair stelsel bekend gemaakt ruimte te zien voor een Constitutioneel Hof met de bevoegdheid wetten te toetsen aan klassieke grondrechten. De Boer heeft onderzoek gedaan naar de legitimiteit van constitutionele toetsing van Europees recht. Met een levendige presentatie deelt hij op de Academie zijn inzichten en kennis hierover.

Aan het begin van de lezing moedigt De Boer zijn toehoorders aan standpunt in te nemen: “Zou Nederland constitutionele toetsing moeten invoeren?” De meerderheid van de aanwezigen is vóór. Des te interessanter maakt het dat De Boer zelf stelling neemt tégen. Zijn kernargument is dat niet de rechter, maar het parlement het laatste woord dient te hebben over de uitleg van de Grondwet. De democratische legitimatie van het parlement zorgt voor een levendige grondwet met breed draagvlak onder burgers. De Boer pleit daarom eerder voor een model van zwakke toetsing door de rechter en sterke toetsing door de wetgever. Een zwakke rechterlijke toetsing kan bijvoorbeeld inhouden dat rechters kunnen verklaren dat de wet ongrondwettig is, maar daaraan desondanks geen gevolgen mogen verbinden. Het door De Boer voorgestane model verschaft kortom enerzijds de burger de mogelijkheid om zijn rechten grondwettelijk laten toetsen door de rechter, maar biedt anderzijds de democratisch gelegitimeerde wetgever het laatste woord.

Met zijn betoog lokt De Boer vele kritische vragen uit bij het publiek. Met name de juridische waarde van de grondwet vormt een discussiepunt. Zonder rechterlijke toetsing kan de wet als symbolisch worden beschouwd want de grondwet is dan niet in rechte afdwingbaar, zo klinkt het. Daarnaast ziet het publiek als voordeel van rechterlijke constitutionele toetsing dat de rechter onpartijdig oordeelt, terwijl beslissingen in het parlement politiek gemotiveerd kunnen zijn. De Boer stelt op zijn beurt dat de grondwet geen uitsluitend juridisch document moet zijn aangezien de grondwet te onbepaald is en bovendien vatbaar is voor politieke discussie. Bij gebrek aan consensus is het wenselijker dat er een beroep kan worden gedaan op een eerlijke procedure, te weten een proces waarin de gehele samenleving kan participeren. Het idee is juist dat het democratische proces die eerlijke procedure is, omdat we op grond van ons stemrecht een gelijk recht hebben om deel te nemen. Resumerend bepleit De Boer het belang van de democratische legitimatie van de grondwet en de mogelijkheden van zwakke toetsing. Aan het einde van de lezing zijn publiek en De Boer het over één ding eens: we zijn hier nog lang niet over uitgepraat.