Op donderdagmiddag 25 maart 2021 vond bij de Academies een online lezing plaats, waarin prof. dr. Ruud Koole, emeritus hoogleraar politieke wetenschappen, senator en voormalig lid van de staatscommissie parlementair stelsel, het functioneren van de democratische rechtsstaat besprak. Dit deed hij aan de hand van zijn onlangs verschenen boek Twee pijlers – het wankele evenwicht in de democratische rechtsstaat (Amsterdam, Prometheus, 2021) en enkele actualiteiten.
140 belangstellenden volgden deze lezing.
De actualiteiten zagen op het opstappen van de verkenners in het proces van de kabinetsformatie, vanwege het per ongeluk bekendmaken van gevoelige mededelingen en de toeslagenaffaire, dat onder meer heeft geleid tot het opstappen van het kabinet. Dit laatste was naar aanleiding van een zeer kritisch rapport van de Tweede Kamer over die toeslagenaffaire. Dit rapport is in het kader van deze lezing interessant, omdat het raakt aan een heleboel instituties van het Nederlandse politieke stelsel (het kabinet, de Ombudsman, de rechterlijke macht, etc.). Opvallend is dat de Tweede Kamer zelf geen onderwerp van onderzoek is geweest in dit rapport. Dat zou toch eigenlijk wel moeten, want ook de Tweede Kamer heeft een grote rol gespeeld in deze toeslagenaffaire. De rol van de Tweede Kamer in deze affaire zou dus nog wel doordacht kunnen worden. Deze actualiteiten zien op het evenwicht in de democratische rechtsstaat, dat het onderwerp is van deze lezing.
Het boek Twee pijlers is gebaseerd op verschillende disciplines: geschiedenis, politicologie en staatsrecht. Het is ook geschreven vanuit de gedachte dat de democratische rechtsstaat volgens Koole niet alleen een verantwoordelijkheid zou moeten zijn van juristen in en rond de rechterlijke macht, maar van iedereen. Zo zou de Tweede Kamer veel meer het rechtsstatelijk aspect in zijn werk moeten laten doordringen. In het boek wordt de term ‘democratische rechtsstaat’ gebruikt, omdat het twee termen in zich bevat: de democratie en de rechtsstaat. Volgens Koole zijn deze twee begrippen zowel historisch als conceptueel nogal uiteenlopend. Om te voorkomen dat dit een pleonasme wordt, houdt Koole deze begrippen uit elkaar.
In het boek wordt, na een inleiding over wat onder 'het volk' moet worden verstaan, een onderscheid gemaakt tussen een electorale pijler en een niet-electorale pijler van legitimiteit van de Nederlandse politieke instituties. Het onderscheid in deze twee pijlers is breder dan de trias, omdat het aan veel meer instituties raakt dan de door de trias bedoelde machten. De electorale pijler ziet op de instituties die hun legitimatie te danken hebben aan verkiezingen (rechtstreeks of indirect): politieke partijen, regering, parlement. Het gehanteerde kiesstelsel is daarbij van groot belang. De niet-electorale pijler van overheidsinstituties zijn al die overheidsinstituties die zich niet kunnen baseren op een rechtstreeks of indirect kiezersmandaat: de onafhankelijke rechter en onafhankelijke instituties zoals bijv. de AFM of AP. Tussen die twee pijlers en binnen die twee pijlers moet volgens Koole een zekere balans bestaan. De stelling in het boek is dat er een zekere onbalans aan het ontstaan is, een verschuiving binnen de electorale pijler van het parlement naar de regering en tussen die twee pijlers van de electorale pijler naar de niet-electorale pijler.
Vervolgens ging Koole in op de instituties, die in het boek ook vanuit historisch oogpunt worden verklaard, en de legitimatie daarvan. Binnen de electorale pijler van de overheidsinstituties zien we dat er een steeds grotere dominantie is gekomen van gouvernementeel denken. De regering heeft positie gewonnen ten opzichte van het parlement. Het zijn de leiders van de coalitiepartijen die onderling bepalen wat het regeringsbeleid moet worden. Een groot deel van het parlement heeft daarover minder te zeggen. Ook wordt de positie van het parlement verzwakt door het opstellen van kaderwetgeving en het opnemen van open normen door de wetgever (terugtred van de wetgever). Binnen de niet-electorale pijler van de overheidsinstituties zie je de laatste decennia ook een paar fundamentele veranderingen. Zo wordt de afstand tussen de rechterlijke macht en de politiek steeds minder groot en is het aantal onafhankelijke autoriteiten (AFM, AP, andere zbo’s), die steeds meer te zeggen krijgen, sterk toegenomen. Dit geldt ook op Europees niveau. Je ziet daarmee uiteindelijk een verschuiving van de ene pijler naar de andere, een verschuiving van 'regering door het volk' naar 'regering voor het volk'. Er dreigt een ont-parlementarisering en ont-democratisering van de democratische rechtsstaat. Koole pleit daarom voor een stevigere positie van het parlement, maar ook een stevige tweede pijler met een onafhankelijke en onpartijdige rechter, waarvan de toegankelijkheid voor iedereen moet zijn gegarandeerd, en 'onafhankelijke autoriteiten' die binnen een duidelijk door de politiek bepaald kader opereren.